Goede voornemens.

Dat begon al goed. Ik was voornemens om een blog te schrijven vóór het nieuwe jaar. En inderdaad dat doe je dan op de rand van het oude jaar. Ik had ook driftig zitten schrijven maar de woorden die ik teruglas bevielen mij niet. Weg ermee dan maar. In de vuilnisbak. En weer keek ik tegen een lege pagina aan. En toen ik dan toch eindelijk het heilige vuur kreeg viel de stroom uit. Oudejaarsdag om 15.15 uur. Alles donker.

Gelukkig kwam een deel van de stroom, hoe vreemd dat ook klinkt, weer snel terug. Maar de keuken en Hans’ werkkamer bleven gehuld in het donker. Bij controle bleek de stroomstoring niet bij ons te zitten maar in het hele dorp en het was fase drie die de problemen bracht. Tja, dan ga je niet zitten schrijven natuurlijk. Ik had me trouwens ook al voorgenomen om minder snel hardgrondig te vloeken als ik ergens van schrik. Maar ook dat voornemen liet ik even varen toen het donker plotsklaps inviel.

Omdat de badkamer wel voorzien was van stroom, toog Hans naar de garage om allerhande snoeren te halen, om zodoende de wifi en zijn computer weer in werking te brengen. Op zich geen makkelijk karwei maar het lukte wel. Nu was de keuken ineens een gevaarlijke plek. Want donker en vol met snoeren op de vloer. Tegen de tijd dat alle stekkers opnieuw waren ingeplugd, kwam de stroom weer terug. Dat was drie uur later. Terwijl ik het koken eigenlijk al opgegeven had en bedacht dat we dan maar koude salade zouden gaan eten. Mijn voornemens waren om deze oudejaarsavond allerlei lekkere dingetjes te maken. Gelukkig bracht een stuk zalm uitkomst. Wel anders dan voorgenomen, maar toch.

En gisteren was dan zo’n echte nieuwjaarsdag. Ik had me voorgenomen iedereen persoonlijk te schrijven, in plaats van een algemene wens voor 2025. Maar door alle telefoongesprekken ontbrak mij de tijd om dat alsnog te doen.

Ook kwam ik er gisteren achter dat ik een echte hondenfluisteraar ben. Ik was bezig in de keuken met een kippenborst. Twee prachtige filets die dan voor één keer weer te veel zijn. Ik sneed de filets uit, deed er eentje in de vriezer en maakte van de botten en het vel een bouillon. De andere filet bleef achter op de plank op het aanrecht. Hans riep mij om mij iets te tonen, ik liet de keuken even voor wat hij was. Kwam niet veel later terug en zag een lege plank. “Waar is die kipfilet”? Bence legde zijn oren plat op de kop, sloeg zijn ogen neer en wilde in een soort tijgersluipgang de keuken verlaten. Dus ik stelde die vraag nog maar eens opnieuw: “Waar is die kipfilet”? Hij liep naar het aanrecht, legde zijn poten erop, keek naar de plank en weer die oren plat. Wat maar weer eens bewijst dat de hond en ik elkaar heel goed begrijpen. En hiermee tegelijk mijn voornemen om de keuken niet alleen te laten als er een hond in de buurt is.

En zo eindigde het oude jaar en is het nieuwe jaar alweer twee dagen oud. Bij deze dan maar onze wensen voor jullie hier uitgeschreven. WIJ WENSEN JOU EN DE JOUWEN EEN FANTASTISCH 2025 TOE. DAT HET MAAR EEN INSPIREREND, LIEFDEVOL, VRIENSCHAPSVOL, VREDEVOL, GELUKSVOL, GEZONDHEIDSVOL NOU JA VOL VAN GOEDE VOORNEMENS JAAR MAG WORDEN!!!

Kerststal? Een zwijnenstal.

Het leek alsof de wind alle lelijke kwelgeesten wilde verjagen. Dat zou toch mooi zijn in de nacht voor kerst. Dat de wind het verleden in één keer schoon zou vegen en er vandaag een heel nieuw begin zou zijn.

Maar het ging anders. Tien jonge krielkippen, geen kuikens meer maar ook nog niet volwassen. Hoewel ik er maar 4 wilde vond Hans ze alle tien te leuk. Ja, ik vond ze ook te leuk, alleen over de hoeveelheid maakte ik me zorgen. Maar soms wint iets wat “te leuk” is het van de zorgen.

Eerst maar alle tien overdag in het nachthok, tot de zon onder ging. Nog voor de zon onderging stonden de vier grote witte Duitse kippen met Bruno de haan, van Italiaanse afkomst, klaar om naar binnen te gaan. Ik opende de deurtjes, zodat ze vrije toegang hadden. De tien zaten op elkaar in de hoek. Ze traden binnen, die grote bonken en de haan. Er klonk gestamp, het schrille geluid van jonge kippen roepend om hun moeder. Daarna vlogen ze aan alle kanten het hok uit. Naar buiten. De avond in. Maar er was nog tijd, het echte donker was nog niet gevallen.

De tien jonge krielkippen liepen de trap op, naar de ingang van het hok. Daar zaten ze, vier grote witte Duitse kippen, in de deuropening. Breeduit, waardoor het duidelijk werd dat de tien met geen mogelijkheid naar binnen zouden komen. Ik liet het hok die nacht open om een mogelijkheid te bieden dat zij in de nacht een poging konden wagen.

Die poging deden ze niet. Die avond vond ik ze boven in de parasolboom. Dat is een boom waar je net onderdoor kunt lopen en waarvan de takken zich weids uitspreiden. Veilig, hoog genoeg boven de grond. En zo ging het een aantal dagen achter elkaar. Elke dag als de avond viel, werden ze allemaal, gelijk een western, het hok weer uitgeknikkerd.

Het regende hard, de wind trok aan. Het ging stormen en de regen geselde hun verenpak terwijl ze bijna zeeziek meebewogen op de harde wind, geklutste eieren in de maak, daar boven in die parasolboom. Althans dat zag ik in gedachten. Want toen ik gisterenavond Hans uitbundig lachend de voordeur hoorde open doen, zaten ze daar, beschermd tegen wind en regen. Op de tafel en de stoelen op de veranda. Het leek voorwaar dat zij hun eigen kerststal hadden gecreeerd. Het zag er zelfs romantisch uit.

Vanmorgen. Niks geen kerststal, maar een zwijnenstal. De hele veranda bezaaid met stapels kippenstront.

Nee geen soep. Ook geen bouillon. Wel zorgen dat ze in het nachthok komen. Ik heb er al zes gevangen. Nog vier te gaan.

Wij wensen jullie mooie, rustige kerstdagen. Misschien wel met een kip in de pan.

Ach, ze zijn al zó oud.

Het was ergens eind vorig jaar toen de kat van twee van onze vrienden overleed. Telkens als we elkaar ontmoetten kreeg ik weer iets in een mooie cadeauverpakking. Blikjes kattenvoer, druppeltje voor in de nek, een pakje droogvoer en een doosje met luxe zachte in jus klaargemaakte vlees of visbrokjes, verpakt in zakjes van circa 100 gram.

Nu aten onze katten, Zsazsa Gábor en haar dochter FeFe, eigenlijk altijd droogvoer uit een zak en nooit iets uit blik. Vreemd genoeg, als ik soms een blik gepelde tomaten opentrok, want dat doe je tegenwoordig niet meer met een blikopener of nou eigenlijk al heel lang niet meer, schreeuwden die katten het uit alsof ze van de honger zouden omkomen. En daarna werd het weer rustig en aten ze tevreden hun droge brokken op. Hoewel ze ook met droge brokken een enorme voorkeur hebben voor de duurste merken. En proberen we iets goedkopers, dan gaan ze gewoon in hongerstaking en miauwen ze net zo lang tot wij in een noodvaart naar de winkel rijden om dan toch maar de duurdere variant te gaan kopen.

Soms gaat dat zo met dieren. Ik moest ineens denken aan Pip. Wie deze hond gekend heeft weet dat hij een hele lieve slimme hond was en eigenlijk nooit een zeikerd met eten. Alles was goed genoeg voor hem. Tot wij op een onnozele dag een zak “eigen merk” van de supermarkt kochten. Jolene, onze duivelse teckel in kroket formaat, haalde direct haar neus er al voor op. Maar Pip viel zijn bak aan, zoals altijd, de hongerige wolf is bordercollie kleren. Hij nam een grote hap, keek mij aan en liet zijn bek openstaan, zodat alle hondenbrokken weer terugvielen in de voerbak. Zijn blik sprak boekdelen en ik las eruit: “als jij denkt dat ik dit ga eten, ben je bij de verkeerde hond”. En zo bleek. De voerbakken bleven onaangeroerd, zelfs geen kat die er zich aan waagde.

Maar nu terug naar het doosje met zachte in jus klaargemaakte vlees of visbrokjes, verpakt in zakjes van circa 100 gram, 10 stuks in een doosje. Zsazsa Gábor is in haar 18e levensjaar en haar dochter FeFe in haar 17e levensjaar. De gebitjes al flink versleten door de jacht op muizen en vogels die met huid, haar, vleugels en botten naar binnen gewerkt werden. Nog steeds wel, maar minder (zie hun gebitjes). En omdat ik het toch eindelijk weleens tijd vond om af en toe zo’n zakje met zachte brokjes in jus aan hen serveren en soms eens te verwennen. Lees goed: af en toe. BEGIN ER NOOIT AAN!!

Nu, elke dag als de zon begint te zakken en zij ineens geen tijdbesef meer schijnen te hebben wat etenstijd betreft en vooral ook nu de zon al tijden niet eens meer doorbreekt door de vette grijze grauwe bewolking, dus het kan op elk gewenst moment van de dag zijn, beginnen ze beiden met terroriseren. Bijna gillend voor hun voerbakjes. Eten! Nu! Ik blijf kalm en zet hen het droge voer voor en loop weg. Maar de keuken is naast Hans’ werkkamer, die ik vanaf moment hoor schelden. “Was er maar nooit aan begonnen! Hadden ze (de vrienden) die zakjes maar nooit cadeau gedaan! Want inderdaad, sinds de invoering van het zogenaamde “af en toe” is dat veranderd in “elke dag”. Liefst de hele dag door. En ook bij deze zakjes met lekkere dingetjes in jus zijn er verschillen tussen duur en goedkoop. U snapt het al, goedkoop is niet goed genoeg. Duur wel.

Ach, een kat is nooit te oud om te leren. Te leren harder te miauwen, te leren dat ze iets echt niet gaan eten en te leren dat wat lekker is, dat dit de hele dag door kan. En last but not least: ze snoepen alleen van de jus en de brokjes die overblijven, die hoeven ze niet.

Ach, ze zijn al zó oud en jammer genoeg leer je hen dit terroriseren niet meer af.

Oh, dan laat ik hem maar omsmelten.

De telefoon ging, tien minuten voor de Hongaarse les begon. Ik herkende de naam die hij uitsprak. De rechercheur van politie die wij enige tijd geleden hadden ontmoet tijdens mijn getuigenverhoor van de inbraak deze zomer. Net toen hij mij een vraag wilde stellen hoorde ik geritsel en stemmen. En daar kwam die: Ja, hallo ik ben Robert, de tolk die jullie vorige keer heeft bijgestaan.

De vorige keer, wil zeggen bij het vorige getuigenverhoor. Ik had een oproep gekregen van de “Kapitan van Politie” om te verschijnen voor dit verhoor. Ik belde de rechercheur met de vraag of er ook een tolk bij dit verhoor zou zijn. Ja, een Duitse tolk. Welnu, sprak ik, ik spreek alleen Nederlands en Hongaars, dus heb ik niet veel aan een Duitse tolk. Hij zou het regelen. Fijn, want voor een verhoor moet je natuurlijk wel weten of je de vraag goed hebt begrepen en, ook niet onbelangrijk, of je dan wel het juist antwoord hebt gegeven.

Op de dag van het verhoor kreeg ik een krap uur van tevoren een telefoontje. De tolk was er niet, die zat ergens in Servië, daarom zou het verhoor worden verplaatst naar een andere datum. Ook goed, maar eerlijk gezegd vond ik het wel wat onbeschoft. In de oproep staat namelijk dat je verplicht moet verschijnen en als je niet komt, dan komt de politie je halen. Dat dan wel weer tegen een bedrag van boete en waarschijnlijk taxigeld. Ik ben verplicht, zij waarschijnlijk niet.

De dag van het getuigenverhoor brak aan. We reden naar Szigetvár en het was voorwaar niet warm die ochtend. Zwaaiend met mijn papier kwamen we op de afgesproken tijd binnen. Nee, we moesten wachten. We zouden buiten wachten. Want als rokers verdoen we liever onze tijd met een sigaret dan leeg voor je uit te staren op een houten bankje in de gang van een politie-verhoor-bureau, dat nog aanvoelt als de tijd van voor 1989. En daar kwam David, onze overbuurjongen. Hij stond te wachten op zijn moeder Zsuzsa, onze overbuurvrouw, die nu binnen was voor verhoor en dat was dan ook degene waar wij op moesten wachten. “Hoe laat word jij opgeroepen?” vroeg hij aan Hans. We haalden onze schouders op, vertelden dat we het ook vreemd vonden, maar Hans is niet opgeroepen. Ook David is niet opgeroepen. Vreemd eigenlijk, omdat hij meer kon vertellen dan zijn moeder. En datzelfde gold voor Hans en mij. Hans had ook meer gezien en gehoord dan ik.

Een half uur na de afgesproken tijd kwam Zsuzsa naar buiten, samen met de rechercheur. Eerst een beetje bijkletsen, dat moet kunnen. Maar ik werd nu wel een beetje ongedurig. Wanneer zou mijn verhoor dan beginnen? Welnu, daar kwam de aap uit de mouw. De tolk zat op het verkeerde politiebureau en was nu onderweg naar het juiste. Zsuzsa keek verbaasd en zei. “maar Míp heeft toch helemaal geen tolk nodig! Die spreekt Hongaars!” Daar was ik het niet mee eens, want als er een fout insluipt door onbegrepen woorden, zijn dat wel mijn woorden. Maar de rechercheur had er vertrouwen in. “We proberen het gewoon en anders kan de tolk daar later nog veranderingen in aanbrengen”.

We liepen de gang in, een trap op. Passeerden nog een arrestant in de handboeien, geflankeerd door een agent. Liepen nog een gang door, hoekje om en daar was de verhoorkamer. Waar rechts de rechercheur achter zijn laptop plaatsnam en waar links een jonge dame zat waarvan ik geen idee had wat die daar deed. Het verhoor kon beginnen en het ging voortvarend. Soms, als ik het niet helemaal begreep, herhaalde ik zijn vraag. En soms, als de rechercheur niet zeker was, herhaalde hij mijn antwoord. Het verhoor was bijna gedaan, maar toen zwaaide de deur wijd open.

Hallo mijn naam is Robert, ik ben tolk. Hij ging zitten wees mij op mijn rechten en op mijn plichten. Want op meineed staat gevangenisstraf. Ik keek hem verbaasd aan. “Ik moet hier getuigen toch? Waar zou ik over moeten liegen dan?” Het antwoord was dat hij een juridische achtergrond heeft en dat het belangrijk was om te weten. Toen voegde hij zich bij de laptop van de rechercheur, las de tekst en zei: “oh dus je spreekt een beetje Hongaars?” Hans, ongeduldig zoals hij is, wilde wel vaart maken en het verhoor door laten gaan. Ik was tenslotte bijna klaar. De vraag ging over geleden schade. Nu vond ikzelf de impact van de ongewenste bezoeker vele malen erger dan de uiteindelijke schade. Hans, die zich er niet mocht bemoeien maar dat toch deed, zei: “Och, zo’n deur die ook nog eens vergoedt wordt door de verzekering”. En daar was de tolk: “Nou, ik zie anders wel een foto van een deur die ingetrapt is, dat vind ik toch heel bedreigend. En bedenk wel dat alle schade op deze dader verhaald gaat worden. Kom hier maar eens om in Nederland! Daar komt de politie helemaal nergens meer voor. Hier in Hongarije maken ze er tenminste werk van dat zo iemand achter de tralies gaat!” Hij wierp zijn pak met veren in de richting van de kont van de rechercheur, terwijl hij het zojuist gezegde in het Hongaars vertaalde. Nu begon ik nog minder vriendschappelijke gevoelens te krijgen jegens deze man. Hij is tolk, niet onze jurist. Hij is tolk en een afschuwelijke bemoeial. Hij moet vertalen, dat is alles.

Hans werd ongedurig en wilde weg. We hadden nog een afspraak met een vriend die dag en daar wilden we graag naar toe. De tolk vroeg of die afspraak werkelijk zo belangrijk was. Want dit verhoor moest wel goed worden afgemaakt. Hans verdween, maar werd later weer teruggebracht, omdat je niet als vreemdeling zonder begeleiding door de gangen van dit gebouw mocht wandelen. Ondertussen vertelde ik dat ik een ketting had gevonden met hele grote gouden schakels en dat die tot niemand toebehoorde die wij kennen. Ik wilde de ketting graag teruggeven aan de dader, want het moest wel zijn ketting zijn. “Nee, zei de tolk, die ketting hoeft niet te dienen als bewijsmateriaal want de dader heeft toegegeven dat hij schuldig is.” Oh, dan laat ik hem toch maar omsmelten.”

En daar was dus Robert, die de telefoon uit de handen van de rechercheur had genomen, zo tien minuten voor mijn Hongaarse les. Ik hoorde dat Hans direct moest komen voor verhoor. Dat ik een aangetekende brief had getekend voor de oproep van dit verhoor. Niets van waar. Geen brief. Niets getekend. Alleen een brief over de gage van de tolk. Meer niet. Maar hij zag daar die brief die door mij getekend was. Niet waar, nooit gekregen, nooit getekend. Maar toch moest Hans komen. En wel nu!! Hans zei nee. Die had een afspraak met de huisarts en daar ging hij naartoe. Je moet komen! Zijn stem begon over te slaan. Anders komt de politie je ophalen en dat wil je niet een dorp als dat van jullie. Geen last van, we hebben ervaring met politie hier. Ik stelde voor hem terug te bellen, zodat ik even met Hans kon overleggen. Dat was niet mogelijk. Ondertussen begon ik mij steeds meer te verbazen waar een tolk, toch buiten het vertalen van woorden, zich mee bemoeit. Want ik hoorde geen opdrachten hiertoe.

Hans ging, onder lichte dwang van mij, de huisarts zou dan wel iets later kunnen. Hij ontmoette de tolk in de wachtruimte, die uitlegde dat zo iemand toch echt zwaar gestraft moet worden. Dat zijn enorm drugsgebruik waarschijnlijk wel de aanleiding was voor zijn agressie. Althans dat vermoeden had hij. De tolk.

En wat betreft die ketting, dat was een geintje natuurlijk, want slechts de kleur van de verf is goud van deze ketting.

Punt.

De zaterdag na 1 november, de dag dat Brigi bij ons vertrok, bestond uit tranen. Babybadjes vol tranen. Alle emoties vlogen alle kanten uit. We besloten om de eigenaar een voorstel te doen de hond te kopen. Zijn telefoon stond uit. Dan maar de dierenarts gebeld met de vraag om bemiddeling. Dat deed hij liever niet. Dat snap ik heel goed, want het is zijn vriend. Maar hij vertelde wel dat de hond gelukkig was samen met zijn bazin en haar kind. Dat stelde gerust.

Zondag keek ik Hans aan: Dit gevoel moet niet blijven. Ik zal moeten accepteren dat de hond gewoon terug is bij zijn eigenaar. Of ik het er mee eens ben of niet.

Maandagmorgen. Om half acht rinkelde de telefoon. Mimi was in opperste opwinding en ratelde aan één stuk door. Ik gaf mijn telefoon aan Hans, zodat ik me eerst nog even kon afdrogen na een douchebeurt. Toen hoorde ik in de gang:”Míp!! Dit geloof je niet!!”. Nou ben ik meestal nogal goed gelovig, maar als ik niet weet waar het over gaat zou ik dan weer niet weten wat ik niet zou moeten geloven. “Brigi is weggelopen!! Hij is ontsnapt!! Vrijdagavond, gelijk na thuiskomst al!! Ja, al die uitroeptekens moeten er echt achter, want zo werd er ook werkelijk gesproken. Met grote, dikke, vette uitroeptekens. Ik hoorde Mimi doorratelen aan de telefoon en kon mijn eigen oren niet geloven. Hij was weg. Gevlucht. Het bos in. Brigi. Bange, bange Brigi. Stoere hond. Bikkel.

Dan dringt de rest van het verhaal, dat Mimi mij vertelde, tot mij door. De man, die ik niet zo graag mag, blijkt de opper te zijn van alle jagers in onze provincie. Hij heeft diezelfde vrijdagavond een alarm uitgedaan naar alle jagers die onder hem vallen. In het jachtseizoen mogen de jagers namelijk een hond, die losloopt in het bos, doodschieten. Iets dat wel vaker gebeurd. Maar in dit alarm stond dat ze de hond niet mochten schieten en als ze hem zagen, dat zij dan contact met de opperjager moesten opnemen. Maandagmorgen bleek hij nog niet gevonden. Wel kregen we het advies voorzichtig te zijn met deze opperjager. Met macht ben je veel in dit land.

Ik dacht aan de dierenarts en zijn woorden van zaterdagmorgen. Geen ene moer van waar dus. Gewoon gelogen. Toen ik hem belde vertelde hij dat de hond niet bij hem als vermist was aangemeld. Hij snapte zelf ook niets van het verhaal. Of hij geloofde mij niet, dat kan natuurlijk ook.

We gingen zoeken. Reden in de richting van de heuvels en de bossen die we daar in al hun grootsheid voor ons zagen. “Speld in een hooiberg” dacht ik. Hans berekende het aantal vierkante kilometers en legde de kans uit dat hij ook nog een heel andere kant op zou kunnen gaan. Opgeven vind ik een naar woord. Maar die speld zoeken zou nog veel vreemder zijn.

Tegelijk moest ik denken aan onze hond Stukkie. Mijn vader had die hond ooit overgenomen van een schipper en meegenomen naar huis. De hond was helemaal zwart met een klein wit stukkie. Vandaar deze zeer creatieve naam, verzonnen door mijn zus Tonnie en mij. De hond was nogal een lastpak, zeker voor mijn moeder, die helemaal niet van dieren hield. De hond moest weg. Ver weg. Want de keer daarvoor moest hij ook al weg en stond hij de volgende dag weer voor de deur. Nu werd hij ergens op de Veluwe ondergebracht, zo’n 125 kilometer van ons huis. Enkele weken later stond hij op een zonnige zaterdagmorgen gewoon weer voor de deur. Ik zag en voelde best wel mogelijkheden voor Brigi.

Ik kreeg veel adviezen. Misschien vroeg ik erom, misschien ook niet. Maar in veel gevallen was dit advies: laat het los. Laat het van je afglijden. Het is niet jouw hond, dus heb je er niets over te zeggen. Maar in mijn hoofd spookte het rond. De hond woonde daar in vrijheid zonder hek. En wat doe je dan met een hond die wegloopt? Ik had er wel paar scenario’s van in mijn hoofd. En dat waren eerlijk gezegd niet de meest vredelievende. Maar het liet me niet los, omdat ik gewoon geen informatie kreeg over de hond. Ik wilde gewoon weten hoe hij er aan toe was. Of Brigi nog op de vlucht was. Of hij thuis was. Of dat hij misschien per ongeluk toch was doodgeschoten.

Donderdag belde ik de eigenaar. Zijn telefoon was nu wel aangesloten, maar werd niet opgenomen. Dan maar een sms verstuurd. En zie daar, ik kreeg antwoord: het gaat goed met de hond. Dat zou toch goed moeten voelen? Maar dat deed het niet. Diezelfde middag belde bij toeval de dierenarts. Hij had erover nagedacht en wist het ook allemaal niet zeker. Hij wilde toch maar eens een kijkje gaan nemen. “Morgen bel ik je, dan weet ik meer” vertelde hij.

Vrijdag werd een lange dag van wachten en in de avond had ik nog steeds geen antwoord. Dan ook maar een sms sturen, hoewel ik dat eigenlijk zelden doe. Ik kreeg geen antwoord.

Zaterdag kwam bij toeval onze gepensioneerde dierenarts Kati op bezoek. Hans zei: “vraag het haar dan. Zij en Kornél kennen elkaar goed”. Eerst wilde ik haar er niet in betrekken, maar mijn zucht naar informatie was ondertussen zo groot geworden dat ik het toch niet kon laten. Ze begreep het verhaal en zou contact opnemen met Kornél.

Maandag, gisterenmiddag dus. Kornél belde. Hij vertelde dat hij zondagavond naar de hond is gaan kijken. Alles is oké, de hond is gelukkig en het kind is gelukkig. En niet veel later kreeg ik een e-mail van Kati. Haar conclusie, in het kort, komt er op neer dat de hond daar gelukkig is. Nou, wat heeft een mens daar nog op te zeggen?

Inderdaad, het is klaar nu. Brigi is terug naar waar hij vandaan kwam. En dan gaat het niet om wat ik voel of wat ik geloof.

Punt.