Druk.

Dat er veel druk is op de gezondheidszorg hier in dit land is geen nieuws. Net zoals dat in andere landen geen nieuws is. Maar daar wonen wij niet. En qua ervaring kan ik dan ook alleen maar schrijven over dit land. Vooral omdat wij samen enige weken aan wachturen hebben doorgebracht in wachtkamers en in artsenpraktijken natuurlijk. Nee, nee ik ga hier niet alle ellende in letters en zinnen omzetten. Maar er zijn wel anekdotes waar ik soms met een brede glimlach aan terugdenk.

Wachtkamers roepen iets in mij op. Er werd volop naar glimmende schoenpunten gekeken of juist niet glimmende schoenpunten, omdat je er juist in de wachtkamer achter kwam dat je die schoenen weleens had kunnen poetsen. Mensen konden in groot stilzwijgen uren naast elkaar zitten bij de tandarts, want ook daar was uren wachten schering en inslag. Neem die dag dat ik een afspraak had bij de tandarts. Mijn tandarts en zijn broer hadden beiden een praktijk in hetzelfde pand met wel ieder een eigen behandelkamer. De praktijken bevonden zich op de eerste verdieping van een flatgebouw. Door deze twee praktijken zat de wachtkamer altijd redelijk vol, ondanks dat de heren op afspraak werkten.

Ik stapte de wachtkamer binnen en zag ergens tussen al die zwijgende mensen nog een vrije stoel. Ik nam plaats met een diepe zucht. Want dat doe je bij een tandarts, omdat eigenlijk iedereen altijd zenuwachtig is. Ik zweeg met de menigte mee. Tot ik een drilboor hoorde op de verdieping boven de praktijk. Ik keek omhoog en zei: “volgens mij heeft de tandarts er zin in vandaag’. Iemand opperde nog dat dit niet de tandarts was, maar een drilboor ergens boven ons. Maar het harde gelach smoorde deze woorden. Het ijs was gebroken en zelden zo’n leuke wachttijd gehad bij de tandarts. Maar goed, dat was nog in Nederland. En voordat de smart-telefoon was uitgevonden.

In 2010, we woonden hier net drie jaar, kwam Hans terecht bij een uroloog in Pécs. De wachtgangen hier zijn zo afschuwelijk dat je er eigenlijk zo weer weg zou willen rennen. Maar als je hulp van een arts nodig hebt ga je er toch gewoon zitten. Bij urologie meestal tussen de mannen. Hans en ik gaan altijd samen naar binnen bij de arts. Twee horen meer dan één is onze stelling. Maar nu zaten we nog in de wachtgang. Ondertussen was het een geloop heen en weer met plastic bekers waar de heren hun plas in moesten doen voor onderzoek. Naast mij zaten twee mannen, die ik niet persé had opgenomen in mijn geheugen. De ene liep naar het toilet met zijn plastic beker, de ander kwam net de behandelkamer van de uroloog uit. Hij trok zijn jas aan en vertrok. Maar toen zag ik daar toch nog een plastic tasje onder de stoel naast mij staan. Ik pakte het tasje, rende achter de man aan die al buiten stond en overhandigde hem het tasje. In plaats van blij keek hij vreemd. Hij trok de hengsels uit elkaar terwijl zijn gezicht bijna in het tasje verdween. Juist op het moment dat hij vertelde dat het niet zijn tasje was werd ik op mijn rug getikt. Een woeste blik. De ene man griste het tasje uit de handen van de andere man. Weer die woeste blik naar mij. De enige die daar midden op straat keihard stond te lachen, was ik. Ik had de mannen door elkaar gehaald, terwijl ze in het niets op elkaar leken. Toen ik de wachtgang weer binnen kwam zat de man een stukje verderop aan de overkant tegenover mij. Met zijn handen strak om zijn plastic tasje. Hij hield mij goed in de gaten.

Op een ander moment bij diezelfde uroloog, in hetzelfde gebouw maar op een andere locatie in dat gebouw. Hans moest een onderzoek via de plasbuis. Omdat dit nogal pijnlijk is wordt er gebruik gemaakt van plaatselijke verdoving bij dit diepgaande onderzoek. Ik ging in dit geval niet mee met Hans. In de wachtruimte stond één bankje. Een bankje van wit nepleer, waarvan zichtbaar was dat het hier al enige tijd stond en waarvan zeker gebruik gemaakt was. Ik nam plaats tegenover een melkglas raam, waarachter de onderzoeksruimte was. Hans, die nogal ongevoelig is voor verdoving, had een extra dosis gevraagd aan de uroloog. Ik moet ook zeggen dat de ruimte achter het raam van melkglas niet echt geluiddicht was. Ik hoorde ze samen praten, niet echt woordelijk, maar ik hoorde het wel. De verdoving moest een paar minuten inwerken, dus stilte achter dat raam van melkglas. Een man, die mij zeer vriendelijk toeknikte, nam plaats naast mij op het versleten bankje. Achter het raam van melkglas klonk nu geluid. Ik dacht even kreunen te horen met daarna “Nee, Tibor”! “Au, au, au, godver…Stop! Godverd……. au, au au!! ” De man naast mij zat nu op de rand van het bankje. Ellebogen op zijn knieën, handen stevig samen gevouwen. Tijdens het geschreeuw wiegde hij alsof hij zojuist was begonnen met tijgeren. De man stond op en verdween in het donker van de lange gang. De verdoving had inderdaad niet gewerkt. Hoewel deze man voor 100% een Hongaar was had hij de tekst vanuit de kamer achter het raam van melkglas heel goed begrepen.

Nu zijn er nog veel meer anekdotes maar die ga ik nu niet allemaal beschrijven, maar deze laatste wil ik u toch niet onthouden. Het was toen ik drie weken geleden voor groot onderzoek, vanwege de Tia, op een groot bed lag met daarboven de ct-scanner. Een aardige vrouw legde twee driehoekjes aan beide zijden naast mijn hoofd, zodat dat hoofd op die plaats zou blijven liggen. Ze spoot de benodigde contrastvloeistof in mijn aderen en had nog wat vragen. Toen ze wegliep vroeg ze of ik mijn “valse tanden” uit wilde doen. Nu zei ze natuurlijk niet “valse tanden” maar keurig “prothese”. Ze pakte de valse tanden aan in een ruim papier en legde het weg. Voor de scanner in werking ging mummelde ik nog wat, maar toen het apparaat begon te werken lag ik stil. Ogen dicht, in de hoop dat ik niet ineens jeuk aan mijn hoofd zou krijgen. Nu gebeurt dat zelden, maar dat zul je net zien als je niet mag bewegen. Daarom in opperste concentratie. Toen de geluiden verdwenen en de lichten werden gedoofd, mocht ik overeind komen. Alsof ze het bijna vergeten zou zijn pakte ze snel het papier met mijn valse tanden. Misschien net iets te schichtig, want pardoes vlogen mijn onderste tanden over de vloer. Ze schrok hevig. “Ach, ze zijn van kunststof hoor” sprak ik haar troostend toe. Ze raapte het snel van de vloer. “Ik heb ze pas sinds een half jaar” zei ik. Eigenlijk geen idee waarom ik dat zei. Toen deed ze een stap dichterbij bracht haar hand naar haar bovengebit en trok het een stukje vooruit. “Die van mij zijn ook van kunststof en ik heb ze sinds drie maanden”. En toen ineens daar in die vreemde kamer lachte ik samen met een vrouw en haar valse tanden en vertelden we allebei hoe blij we er eigenlijk mee waren. Je zag dat het de druk er even afhaalde.

Eén reactie op “”

Geef een reactie op John Reactie annuleren

Ontdek meer van KortLevens verhalen en andere dierenvertellingen

Abonneer je nu om meer te lezen en toegang te krijgen tot het volledige archief.

Lees verder