Balls.

Anders dan doet vermoeden is Gino Vanelli geen geboren Italiaan. Hoewel zijn raven zwarte haar in weelderig krullen zijn hoofd sierde, zijn borstharen als krullend prijkbontje uit zijn openstaande overhemd staken en zijn okselhaar als ouderwetse gootsteenborstels uit zijn korte mouwen duidelijk zichtbaar waren, was hij geen Italiaan. Wel was hij zanger en geen onverdienstelijke ook. People Gotta Move, ergens in 1974 een grote hit. Maar zelfs als ik het nu nog hoor word ik er blij van. Gino Vanelli is wel een Canadees, met Italiaanse roots, dat dan weer wel. Eigenlijk is niets zoals het lijkt.

Er bekroop mij een vermoeden. Nu ben ik van alle genders, niet eentje uitgesloten, maar het bezit van twee kleine damespoesjes leek me heel leuk. Vooral ook omdat onze vorige poezen twee uitzonderlijk leuke dames waren. Nu waren deze nieuwe poezendames zó klein dat het geslacht zich niet helemaal liet raden. Maar de rode groeit wel iets sneller dan de grijze. Op een zonnige dag in juli keek ik toch nog eens goed tussen de achterpootjes. Was het waar wat ik daar zag? Ja, het was waar. Super klein, maar ze zaten daar wel in dat hele kleine kattenzakje: Balls!! Onze Dzsina (spreek uit als Gina) is dus helemaal geen kattemeisje. Zijn naam is direct verandert in Dzsino (spreek uit als Gino, Hongaars is nou eenmaal een andere taal). U leest het al, ook in dit geval is niets zoals het lijkt.

Nu gingen we ons natuurlijk al bezinnen. Wanneer moet de schaar daarin? Want twee hele lieve schattepoezen die broer en zus zijn, hebben geen idee wat incest is.

Ondertussen groeien ze door. Hoewel ze natuurlijk nog heel klein zijn. De wasbeurten van hondenmoeder Sissi laten ze helemaal welgevallen. Tot ze helemaal zeiknat zijn en er wel genoeg van hebben. Ze spelen, ze rennen, ontdekken dat een moederkip met kuikens levensgevaarlijk is en dat een boom daarvoor een hele veilige plek kan zijn en ze ontdekken ook dat de hondenvoerbak voor honden is, vooral als er voedsel inzit. Voor opgetrokken hondenlippen kun je beter maar even benen maken, weten ze nu. Er bestaat een boek “De ontdekking van de hemel” maar hier vindt toch echt de ontdekking van het paradijs plaats. En tussendoor, als ze moe zijn, liggen ze verstrengeld in elkaars pootjes, spinnend te groeien. Aan ingrepen van dierenartsen moeten we nu nog maar even niet denken.

Van de week, op een avond, het was al na achten, stapten Vali en Zoli (de ouders van onze hond Bence) samen met Gergely de tuin in. Nieuwsgierig geworden naar die leuke kleine poesjes. De oh’s en ah’s vlogen over en weer. Ik vertelde de grap van de rode poes die nu toch echt een kater bleek en dat zijn naam heel makkelijk van vrouwelijk naar mannelijk kon worden omgezet. Ze pakte Zsófia op en wandelde een stukje met de kleine poes in haar handen, aaide haar en kroelde haar. Toen er ineens een daverende lach te horen was. Ik was te ver weg en verstond het allemaal niet zo. Maar met elkaar was die gein zo aantrekkelijk, dat ik wel wilde weten wat er nu zo leuk was. Vali, met tranen in haar ogen. Ze had het poesje op de rug, pootjes wijd. En daar zag ik het. Het begin van een piepklein kattenzakje. Gevuld met: Balls!! En dan blijkt maar weer, niets is wat het lijkt.

Nu had ik het verhaal over Gino Vanelli, maar dit verhaal gaat over Sophia Loren helemaal niet op. Die is gewoon wat het lijkt. Italiaans en prachtig. De twee mooie kattennamen die we hadden verzonnen voor twee schattige kattenmeisjes zijn beiden van gender verandert. Zsófia wordt Zsózsó. Dzsina wordt Dzsino. Het is niet anders. En we zijn er nog steeds stikblij mee.

Meeting Dzsina en Zsófia en verdere gebeurtenissen op 2 juli 2025.

De namen zijn in het Hongaars geschreven maar worden (bijna, nou ja bijna) hetzelfde uitgesproken. De gedachte gaat uit naar Italie. Twee beeldschone vrouwen die menig mannenhart en natuurlijk ook vrouwenhart sneller hebben laten kloppen. Welnu, onze harten kloppen ook sneller nu. Ze zijn gisteren gebracht.

Ze werden vervoerd in een piepklein mandje, waar de airco in de auto probeerde de bloedverzengende hitte buiten te houden. Ze werden er zelfs wat klaaglijk van. Maar Nuria heeft ze in goede gezondheid afgeleverd. De grote lieve schat.

Ik had al een bench klaargezet, met een kussentje voor de zachtheid, water voor de dorst en eten voor de trek. De waterbak was dan weer zo groot dat ze er samen een bad in konden nemen, die heb ik maar direct verruild voor een hele kleine versie. Wie wil eruit zien als een verzopen kat?

Ondertussen was hond Sissi in opperste opwinding, haar moederhart klopte net zo snel als dat van ons. Maar haar grote tong (ten opzichte van de kleintjes) begon ze verwoed met wassen, waardoor de kleine drommels als het ware om donderden. Het blijft toch altijd afwachten hoe honden kunnen reageren. Want hoewel ze met katten opgegroeid zijn weet je nooit hoe ze zullen reageren op de babyversie ervan. Acht weken zijn ze en wij gaan weer eens meemaken hoe dat ook alweer was, kittens over de vloer. De gordijnen hangen in ieder geval al in de knoop, de rest zien we wel. Oh ja en de mooie vaas op het bloementafeltje staat nu toch wel iets veiliger boven op de kast.

Vandaag zijn ze voor het eerst in huis en we hebben afgesproken dat we de opvoeding streng houden. Maar of dat gaat lukken is nog niet helemaal zeker.

Dzsina en Zsófi op onderzoek

Als ze slapen zijn ze best goed te hanteren.

En zie Hans eens blij zijn. Maar dit heeft niet alleen te maken met deze twee spetters. Het heeft namelijk ook te maken met het feit dat de arts eindelijk na 1,5 week een email heeft gestuurd met wel héél goed nieuws. Hij hoeft namelijk niet opnieuw onder het mes en mag over een half jaar op controle komen. Onze eigen huisarts heeft toch niet helemaal de juiste diagnose begrepen. Ach, dat ligt achter ons, we kunnen nu weer vooruit!

Ach, een sneetje meer of minder.

Of hij zich uit wilde kleden. “Schoenen ook?” vroeg hij. “Ja, schoenen ook” zei de ander”. “Maar het is alleen maar in mijn lies”. “Schoenen ook”. En dat krijg je dan als je je op oudere leeftijd moet ontkleden bij een arts. Eerst hoorapparaten opzij, daarna zijn bril. En ook nog zijn hoed, want die had hij nog op. En daar stond hij dan, naakt middenin een dokterskamer. Hij voelde zich ongemakkelijk en besloot iets grappigs te zeggen. “Look at your husband, standing naked in the room!” “Yes, and with another man” grapte ik terug. De assistente boog zich over haar toetsenbord, de arts lachte hard en breed. Dat ijs was in ieder geval snel gebroken.

Niet iedere arts spreekt Engels of Duits, hoe vreemd dat ook moge klinken. Maar deze arts en zijn assistente waren er goed in. Dat is fijn als het over niet alledaagse dingen gaat, dan schiet mijn Hongaars echt te kort. Of ik denk het te begrijpen, dat is nog wel de ergste variant. Maar omdat Hans’ hoorapparaten een meter bij hem vandaan op tafel lagen, schatte hij ongeveer in wat de arts vertelde en gaf daar dan weer vreemde antwoorden op. Fijn dat ik erbij was, dan kon ik hem alsnog in het Nederlands toeschreeuwen wat hem gevraagd of gezegd werd. Ik ga altijd met hem mee naar binnen, naar welke arts dan ook, twee horen meer dan één is onze stelling. In dit geval was dat zeker waar.

Het licht van het felle lampje wandelde over zijn huid. Van kruin tot voetzolen. Er klonken getallen die door razend snelle handen in de computer werden ingevoerd. Ze leken mij echt wel een team, die arts en zijn assistente. Toen kwam de meetlat er aan te pas. Tot op de millimeter nauwkeurig werden de huidtumoren opgemeten. Lengte en breedte. De arts kwam tot een conclusie en een advies. De conclusie was dat het op een lastige plek zat, maar het advies was (nogal dwingend) om dit zeker te laten wegsnijden, omdat ook dit soort tumoren kunnen gaan groeien. Hij zou later bellen wanneer er ruimte zou zijn in de operatiekamer. Omdat Hans zonder zijn “luistervinken” weer een vreemd antwoord gaf vroeg de arts of hij mij mocht bellen. En zo geschiedde.

“19 mei, om kwart over acht” hoorde ik zeggen. “Maar dat is pas over drie maanden!” Dat klopte helemaal, maar er was gewoon niet eerder plaats. En eigenlijk kan dat ook wel kloppen. Geen wachtkamer heb ik ooit zo vol zien zitten als bij deze kliniek voor huidziekten en huidkanker. Een wachttijd van 2,5 tot 3 uur is hier volstrekt normaal. En dan brachten wij er nog maar één middag door. Ik zei tegen Hans: ‘ze zeggen dat hier te weinig artsen zijn (vele hebben de keuze gemaakt voor het buitenland), maar allemachtig, wat zijn er veel mensen ziek”.

19 mei brak aan. Eindelijk. Tijd om verlost te worden van die dreigende kankercellen, die op de huid wel gewoon doorgroeide. Laat ik zeggen dat de uitbreiding van dat ooit zo kleine plekje, per maand groeide. Omdat het in de wachtkamer snikheet was en ook de ingreep op zich liet wachten, besloot ik nog even snel een boodschap te gaan doen. Bij terugkomst was zijn stoel leeg. Ik besloot vlak bij de deur te wachten. 15 deuren zijn er volgens mij en achter vele deuren kan zich een arts bevinden. Die deuren zwaaien open en dicht, mensen wandelen in en uit. Maar toen zwaaide deur 9 open. De arts vroeg me binnen te komen, want Hans had naar mij gevraagd. Er bekroop mij iets. Geen fijn gevoel in ieder geval. Bij binnenkomst zag ik hem daar liggen op de operatietafel, onder een felle lamp. De kamer was niet groot, maar de arts met twee assistenten, de operatietafel, een bureau en ik, pasten er precies in. Hans lachte breeduit en wees mij op een lapje vlees. Zijn vlees. De wond was bijna gehecht, maar nog niet helemaal, nog een paar centimeter te gaan. En zo zag ik hoe kundig dat eigenlijk gaat, met die naald en draad. Daarna mocht de enorme pleister erop en was hij alweer klaar om naar huis te gaan. Over twee weken de hechtingen eruit.

Hij boog zich over de wond en vond dat het er mooi uitzag. Toen mochten stuk voor stuk de 17 hechtingen eruit. Soms wat pijnlijk, maar meestal niet. Toen de vraag of de uitslag er was. Nee, die was er nog niet. Dat kon nog wel minstens drie weken duren. En daar wordt een mens toch ongedurig van. Van dat wachten op uitslagen. Je zou er uitslag van krijgen. Maar dat kregen we gelukkig niet. Op 19 juni kregen we de uitslag onder ogen, het viel dus mee. Net iets meer dan vier weken.

Het vertalen van medische rapporten van het Hongaars naar het Nederlands blijft via google toch altijd weer grappig. De meest vreselijke woorden en conclusies kom je soms tegen. Dat moet je ook niet willen, daar heb je gewoon een arts voor nodig die hier uitleg over geeft. Wel las ik tussen de regels, dat er geen uitzaaiingen waren gevonden. Dat was al een hele opluchting. Maar al dat andere was een derrie aan woorden en getallen.

Na wat omwegen kwamen we dan eindelijk afgelopen maandag bij de huisarts terecht. Dat van die uitzaaiingen klopte gelukkig. Alleen, tja, ach, de lap huid van 16,5 lang, 4 breed en 2 diep, was toch niet genoeg geweest. Op de randen van de lap waren nog enkele tumoren gevonden. Dat wordt opnieuw snijden. Ach, een sneetje meer of minder maakt nu ook niet meer uit. Wanneer? Ik heb geen idee. Ik ben al dagen bezig de arts te pakken te krijgen, heb vier verschillende telefoonnummers gebeld. Sommige worden keurig beantwoord, andere geven een ingesprektoon. Nu maar afwachten of er een reactie op mijn email komt. Maar als ik denk aan al die deuren die open en dicht gaan, waar al die mensen in- en uitlopen, waar de wachtkamer stampvol zit, dan neem ik aan dat dit nog wel even kan gaan duren.

Een hels dilemma.

Sinds wij “poesloos” zijn dansen de muizen rondom het huis. Nou ja, bij wijze van spreken dan, wat betreft rondom het huis.

Heb ik iets tegen muizen? Jazeker wel. Ten eerste knagen ze van alles verrot, knagen ze kabels kaal en wonen ze op plekken waar je je steeds het lazerus schrikt, omdat je daar niets verwacht en zij alle kanten uitspringen. Ten tweede ze stinken als de hel. Niets is zo goor als de geur van muizenpis. En ten derde, ze zijn altijd met veel. Veel te veel. En als er niets aan gedaan wordt zit je binnen de kortste keren met overbevolking.

Nu zijn er allerlei soorten van het ergste gif, dat je kunt kopen in allerlei vormen. Soms in lieve zakjes met een roze hartje erin en soms gewoon in lieve rode korreltjes en soms ook in bruine brokjes. Hoe het er ook uitziet, ze gaan er hartstikke dood aan. Maar we hebben ook nog andere beesten en die houden we dan wel weer graag in leven.

En dan komt de titel van dit blog om de hoek kijken. Het is een hels dilemma. Kippen eten namelijk ook muizen. Nou ja, eten. Het is meer speelgoed voor ze. Ze vangen een muis, nemen de kop tussen de snavel en slikken hem half in. De pootjes blijven buiten de snavel en zo lang die nog bewegen, is de muis nog in leven. Als de pootjes stoppen met bewegen staat de rest van de kippen al in de aanslag. Daarna kan het “elastieken” beginnen. De muis wordt uit elkaar getrokken en zo kan het gebeuren dat de muis wel een meter lang wordt. Niet dat je er dan nog een muis in herkent op zo’n moment. Kijk en als zo’n muis dan net van dat roze hartje heeft gesnoept krijgen de kippen dat ook binnen. Met andere woorden: 1 muis omgebracht en minstens drie kippen vergiftigd.

De honden doen dat anders. Die bijten en dood is de muis. Maar ook dan is de mogelijkheid dat de honden dit gif binnen krijgen. Dat moeten we natuurlijk niet hebben. Of denk ook eens aan die uilen die tijdens hun nachtelijke jacht zo’n muis vangen. Dat zou ik toch niet graag op mijn geweten hebben.

Dus blijft er maar één oplossing over. Nieuwe katten.

Als toeval al bestaat dan was het wel de dag dat ik poes Fefe dood vond in de serre. Die ochtend was de dochter van onze vriendin Marlou hier op bezoek. Nuria, mooi kind. Lief kind. Intelligent kind. Ze aaide de honden en vroeg: jullie hebben toch twee katten? Nog eentje, antwoordde ik. En wees op Fefe. Ze vertelde dat haar vriendin een nest jonge katjes had en daar graag van af wilde. Ze liet foto’s zien van een snoezig cypers-meisje en een net zo snoezige rode kater. We moesten er even over nadenken, want geen idee hoe een oude kat zal reageren op twee kleine kittens. Maar die middag, na Fefe’s dood, hebben we het sein groen gegeven.

Piepklein zijn ze nog. Die moeten nog even bij hun moeder blijven. Maar over een week of twee is het zover. Dan kunnen we ze ophalen.

Nu dansen de muizen nog, maar heel lang kan dat niet meer duren. Het helse dilemma is bijna klaar voor de oplossing.

Fefe, poes met de opgestroopte mouwen.

Als je de foto’s hieronder bekijkt zou je niet zeggen dat deze poes zo’n bijnaam kon dragen. Die opgestroopte mouwen. Je kon het aan haar houding zien. Op weg naar iets. In draf. Met een dans in haar tred. Als een ballerina eigenlijk, maar dan met opgestroopte mouwen. Onderweg naar een snackloket. Feilloos vond ze dan nesten vol lekkere muizen of jonge ratjes. Helaas zaten daar dan ook nog weleens vogelnestjes tussen. Want dankzij Fefe heb ik ooit een roodborstje van heel dichtbij kunnen heel goed kunnen bekijken. Helaas voor het roodborstje, want het was wel dood.

Ze at niet alles op, want vaak bracht ze ook dingen thuis. Het liefst in huis en anders dan maar op de deurmat. Vooral met blote voeten niet zo’n prettige ervaring. In het geval van die ratjes en muizen was ik daar dan ook minder blij mee. In het geval van het roodborstje vond ik dat dan wel weer bijzonder om dit eens van dichtbij te bewonderen.

Maar flemen kon ze ook. Vooral bij Hans op schoot en ook vooral sinds hij een baard heeft. Maar ook na een “Nee! Fefe! Nu! Even! Niet!” zocht ze haar weg om vervolgens gewichtloos haar plaats in te nemen zonder dat Hans daar dan erg in had. Ze rekte zich uit tot een meter poes, aaide met haar voorpoot zijn baard (gelukkig altijd zonder nagels) en daarna kon het koppies geven beginnen.

Toen wij nog niet zo lang geleden haar moeder Zsazsa moesten laten inslapen zei ik tegen Hans: zou het toch mogelijk zijn dat één van onze dieren gewoon dood gaat. Ik bedoel, dat wij niet altijd moeten ingrijpen, dat zo’n beest gewoon in slaap valt en niet meer wakker wordt? Dat je niet dat vreselijke schuldgevoel hebt om, of dat je toch te lang gewacht hebt of dat je het gevoel krijgt toch te vroeg te hebben ingegrepen? We waren het er samen over eens, dat dit voor zowel het dier als voor ons heel fijn zou zijn. 

Gisterenmorgen kwam ik haar tegen op de veranda. Zittend, starend naar de muur, vlakbij de deuropening. Ze miauwde klagelijk. Ik schoof het vliegergordijn opzij, maar ze snapte de deuropening niet. Ik bracht haar binnen, ze leek nogal wankel. Maar een minuut later rende ze toch weer vrolijk naar buiten. Toch, we waren er niet gerust op. Ze bleef wel een beetje rondwandelen, soms doelloos met een vreemde afstandelijke blik. 

Gisterenmiddag, ik was alleen in huis, ruimde nog wat spullen op. Mijn blik ging door het huis, op zoek naar de poes. Op plekken waar ze normaal gesproken zou kunnen zijn. Daar waar de zon schijnt. Ik liep naar de serre en ga ervan uit dat ze haar naam tot in Pécs hebben kunnen horen. Zo voelt dat dus als een huisdier zelf dood gaat.