Oh, dan laat ik hem maar omsmelten.

De telefoon ging, tien minuten voor de Hongaarse les begon. Ik herkende de naam die hij uitsprak. De rechercheur van politie die wij enige tijd geleden hadden ontmoet tijdens mijn getuigenverhoor van de inbraak deze zomer. Net toen hij mij een vraag wilde stellen hoorde ik geritsel en stemmen. En daar kwam die: Ja, hallo ik ben Robert, de tolk die jullie vorige keer heeft bijgestaan.

De vorige keer, wil zeggen bij het vorige getuigenverhoor. Ik had een oproep gekregen van de “Kapitan van Politie” om te verschijnen voor dit verhoor. Ik belde de rechercheur met de vraag of er ook een tolk bij dit verhoor zou zijn. Ja, een Duitse tolk. Welnu, sprak ik, ik spreek alleen Nederlands en Hongaars, dus heb ik niet veel aan een Duitse tolk. Hij zou het regelen. Fijn, want voor een verhoor moet je natuurlijk wel weten of je de vraag goed hebt begrepen en, ook niet onbelangrijk, of je dan wel het juist antwoord hebt gegeven.

Op de dag van het verhoor kreeg ik een krap uur van tevoren een telefoontje. De tolk was er niet, die zat ergens in Servië, daarom zou het verhoor worden verplaatst naar een andere datum. Ook goed, maar eerlijk gezegd vond ik het wel wat onbeschoft. In de oproep staat namelijk dat je verplicht moet verschijnen en als je niet komt, dan komt de politie je halen. Dat dan wel weer tegen een bedrag van boete en waarschijnlijk taxigeld. Ik ben verplicht, zij waarschijnlijk niet.

De dag van het getuigenverhoor brak aan. We reden naar Szigetvár en het was voorwaar niet warm die ochtend. Zwaaiend met mijn papier kwamen we op de afgesproken tijd binnen. Nee, we moesten wachten. We zouden buiten wachten. Want als rokers verdoen we liever onze tijd met een sigaret dan leeg voor je uit te staren op een houten bankje in de gang van een politie-verhoor-bureau, dat nog aanvoelt als de tijd van voor 1989. En daar kwam David, onze overbuurjongen. Hij stond te wachten op zijn moeder Zsuzsa, onze overbuurvrouw, die nu binnen was voor verhoor en dat was dan ook degene waar wij op moesten wachten. “Hoe laat word jij opgeroepen?” vroeg hij aan Hans. We haalden onze schouders op, vertelden dat we het ook vreemd vonden, maar Hans is niet opgeroepen. Ook David is niet opgeroepen. Vreemd eigenlijk, omdat hij meer kon vertellen dan zijn moeder. En datzelfde gold voor Hans en mij. Hans had ook meer gezien en gehoord dan ik.

Een half uur na de afgesproken tijd kwam Zsuzsa naar buiten, samen met de rechercheur. Eerst een beetje bijkletsen, dat moet kunnen. Maar ik werd nu wel een beetje ongedurig. Wanneer zou mijn verhoor dan beginnen? Welnu, daar kwam de aap uit de mouw. De tolk zat op het verkeerde politiebureau en was nu onderweg naar het juiste. Zsuzsa keek verbaasd en zei. “maar Míp heeft toch helemaal geen tolk nodig! Die spreekt Hongaars!” Daar was ik het niet mee eens, want als er een fout insluipt door onbegrepen woorden, zijn dat wel mijn woorden. Maar de rechercheur had er vertrouwen in. “We proberen het gewoon en anders kan de tolk daar later nog veranderingen in aanbrengen”.

We liepen de gang in, een trap op. Passeerden nog een arrestant in de handboeien, geflankeerd door een agent. Liepen nog een gang door, hoekje om en daar was de verhoorkamer. Waar rechts de rechercheur achter zijn laptop plaatsnam en waar links een jonge dame zat waarvan ik geen idee had wat die daar deed. Het verhoor kon beginnen en het ging voortvarend. Soms, als ik het niet helemaal begreep, herhaalde ik zijn vraag. En soms, als de rechercheur niet zeker was, herhaalde hij mijn antwoord. Het verhoor was bijna gedaan, maar toen zwaaide de deur wijd open.

Hallo mijn naam is Robert, ik ben tolk. Hij ging zitten wees mij op mijn rechten en op mijn plichten. Want op meineed staat gevangenisstraf. Ik keek hem verbaasd aan. “Ik moet hier getuigen toch? Waar zou ik over moeten liegen dan?” Het antwoord was dat hij een juridische achtergrond heeft en dat het belangrijk was om te weten. Toen voegde hij zich bij de laptop van de rechercheur, las de tekst en zei: “oh dus je spreekt een beetje Hongaars?” Hans, ongeduldig zoals hij is, wilde wel vaart maken en het verhoor door laten gaan. Ik was tenslotte bijna klaar. De vraag ging over geleden schade. Nu vond ikzelf de impact van de ongewenste bezoeker vele malen erger dan de uiteindelijke schade. Hans, die zich er niet mocht bemoeien maar dat toch deed, zei: “Och, zo’n deur die ook nog eens vergoedt wordt door de verzekering”. En daar was de tolk: “Nou, ik zie anders wel een foto van een deur die ingetrapt is, dat vind ik toch heel bedreigend. En bedenk wel dat alle schade op deze dader verhaald gaat worden. Kom hier maar eens om in Nederland! Daar komt de politie helemaal nergens meer voor. Hier in Hongarije maken ze er tenminste werk van dat zo iemand achter de tralies gaat!” Hij wierp zijn pak met veren in de richting van de kont van de rechercheur, terwijl hij het zojuist gezegde in het Hongaars vertaalde. Nu begon ik nog minder vriendschappelijke gevoelens te krijgen jegens deze man. Hij is tolk, niet onze jurist. Hij is tolk en een afschuwelijke bemoeial. Hij moet vertalen, dat is alles.

Hans werd ongedurig en wilde weg. We hadden nog een afspraak met een vriend die dag en daar wilden we graag naar toe. De tolk vroeg of die afspraak werkelijk zo belangrijk was. Want dit verhoor moest wel goed worden afgemaakt. Hans verdween, maar werd later weer teruggebracht, omdat je niet als vreemdeling zonder begeleiding door de gangen van dit gebouw mocht wandelen. Ondertussen vertelde ik dat ik een ketting had gevonden met hele grote gouden schakels en dat die tot niemand toebehoorde die wij kennen. Ik wilde de ketting graag teruggeven aan de dader, want het moest wel zijn ketting zijn. “Nee, zei de tolk, die ketting hoeft niet te dienen als bewijsmateriaal want de dader heeft toegegeven dat hij schuldig is.” Oh, dan laat ik hem toch maar omsmelten.”

En daar was dus Robert, die de telefoon uit de handen van de rechercheur had genomen, zo tien minuten voor mijn Hongaarse les. Ik hoorde dat Hans direct moest komen voor verhoor. Dat ik een aangetekende brief had getekend voor de oproep van dit verhoor. Niets van waar. Geen brief. Niets getekend. Alleen een brief over de gage van de tolk. Meer niet. Maar hij zag daar die brief die door mij getekend was. Niet waar, nooit gekregen, nooit getekend. Maar toch moest Hans komen. En wel nu!! Hans zei nee. Die had een afspraak met de huisarts en daar ging hij naartoe. Je moet komen! Zijn stem begon over te slaan. Anders komt de politie je ophalen en dat wil je niet een dorp als dat van jullie. Geen last van, we hebben ervaring met politie hier. Ik stelde voor hem terug te bellen, zodat ik even met Hans kon overleggen. Dat was niet mogelijk. Ondertussen begon ik mij steeds meer te verbazen waar een tolk, toch buiten het vertalen van woorden, zich mee bemoeit. Want ik hoorde geen opdrachten hiertoe.

Hans ging, onder lichte dwang van mij, de huisarts zou dan wel iets later kunnen. Hij ontmoette de tolk in de wachtruimte, die uitlegde dat zo iemand toch echt zwaar gestraft moet worden. Dat zijn enorm drugsgebruik waarschijnlijk wel de aanleiding was voor zijn agressie. Althans dat vermoeden had hij. De tolk.

En wat betreft die ketting, dat was een geintje natuurlijk, want slechts de kleur van de verf is goud van deze ketting.

Punt.

De zaterdag na 1 november, de dag dat Brigi bij ons vertrok, bestond uit tranen. Babybadjes vol tranen. Alle emoties vlogen alle kanten uit. We besloten om de eigenaar een voorstel te doen de hond te kopen. Zijn telefoon stond uit. Dan maar de dierenarts gebeld met de vraag om bemiddeling. Dat deed hij liever niet. Dat snap ik heel goed, want het is zijn vriend. Maar hij vertelde wel dat de hond gelukkig was samen met zijn bazin en haar kind. Dat stelde gerust.

Zondag keek ik Hans aan: Dit gevoel moet niet blijven. Ik zal moeten accepteren dat de hond gewoon terug is bij zijn eigenaar. Of ik het er mee eens ben of niet.

Maandagmorgen. Om half acht rinkelde de telefoon. Mimi was in opperste opwinding en ratelde aan één stuk door. Ik gaf mijn telefoon aan Hans, zodat ik me eerst nog even kon afdrogen na een douchebeurt. Toen hoorde ik in de gang:”Míp!! Dit geloof je niet!!”. Nou ben ik meestal nogal goed gelovig, maar als ik niet weet waar het over gaat zou ik dan weer niet weten wat ik niet zou moeten geloven. “Brigi is weggelopen!! Hij is ontsnapt!! Vrijdagavond, gelijk na thuiskomst al!! Ja, al die uitroeptekens moeten er echt achter, want zo werd er ook werkelijk gesproken. Met grote, dikke, vette uitroeptekens. Ik hoorde Mimi doorratelen aan de telefoon en kon mijn eigen oren niet geloven. Hij was weg. Gevlucht. Het bos in. Brigi. Bange, bange Brigi. Stoere hond. Bikkel.

Dan dringt de rest van het verhaal, dat Mimi mij vertelde, tot mij door. De man, die ik niet zo graag mag, blijkt de opper te zijn van alle jagers in onze provincie. Hij heeft diezelfde vrijdagavond een alarm uitgedaan naar alle jagers die onder hem vallen. In het jachtseizoen mogen de jagers namelijk een hond, die losloopt in het bos, doodschieten. Iets dat wel vaker gebeurd. Maar in dit alarm stond dat ze de hond niet mochten schieten en als ze hem zagen, dat zij dan contact met de opperjager moesten opnemen. Maandagmorgen bleek hij nog niet gevonden. Wel kregen we het advies voorzichtig te zijn met deze opperjager. Met macht ben je veel in dit land.

Ik dacht aan de dierenarts en zijn woorden van zaterdagmorgen. Geen ene moer van waar dus. Gewoon gelogen. Toen ik hem belde vertelde hij dat de hond niet bij hem als vermist was aangemeld. Hij snapte zelf ook niets van het verhaal. Of hij geloofde mij niet, dat kan natuurlijk ook.

We gingen zoeken. Reden in de richting van de heuvels en de bossen die we daar in al hun grootsheid voor ons zagen. “Speld in een hooiberg” dacht ik. Hans berekende het aantal vierkante kilometers en legde de kans uit dat hij ook nog een heel andere kant op zou kunnen gaan. Opgeven vind ik een naar woord. Maar die speld zoeken zou nog veel vreemder zijn.

Tegelijk moest ik denken aan onze hond Stukkie. Mijn vader had die hond ooit overgenomen van een schipper en meegenomen naar huis. De hond was helemaal zwart met een klein wit stukkie. Vandaar deze zeer creatieve naam, verzonnen door mijn zus Tonnie en mij. De hond was nogal een lastpak, zeker voor mijn moeder, die helemaal niet van dieren hield. De hond moest weg. Ver weg. Want de keer daarvoor moest hij ook al weg en stond hij de volgende dag weer voor de deur. Nu werd hij ergens op de Veluwe ondergebracht, zo’n 125 kilometer van ons huis. Enkele weken later stond hij op een zonnige zaterdagmorgen gewoon weer voor de deur. Ik zag en voelde best wel mogelijkheden voor Brigi.

Ik kreeg veel adviezen. Misschien vroeg ik erom, misschien ook niet. Maar in veel gevallen was dit advies: laat het los. Laat het van je afglijden. Het is niet jouw hond, dus heb je er niets over te zeggen. Maar in mijn hoofd spookte het rond. De hond woonde daar in vrijheid zonder hek. En wat doe je dan met een hond die wegloopt? Ik had er wel paar scenario’s van in mijn hoofd. En dat waren eerlijk gezegd niet de meest vredelievende. Maar het liet me niet los, omdat ik gewoon geen informatie kreeg over de hond. Ik wilde gewoon weten hoe hij er aan toe was. Of Brigi nog op de vlucht was. Of hij thuis was. Of dat hij misschien per ongeluk toch was doodgeschoten.

Donderdag belde ik de eigenaar. Zijn telefoon was nu wel aangesloten, maar werd niet opgenomen. Dan maar een sms verstuurd. En zie daar, ik kreeg antwoord: het gaat goed met de hond. Dat zou toch goed moeten voelen? Maar dat deed het niet. Diezelfde middag belde bij toeval de dierenarts. Hij had erover nagedacht en wist het ook allemaal niet zeker. Hij wilde toch maar eens een kijkje gaan nemen. “Morgen bel ik je, dan weet ik meer” vertelde hij.

Vrijdag werd een lange dag van wachten en in de avond had ik nog steeds geen antwoord. Dan ook maar een sms sturen, hoewel ik dat eigenlijk zelden doe. Ik kreeg geen antwoord.

Zaterdag kwam bij toeval onze gepensioneerde dierenarts Kati op bezoek. Hans zei: “vraag het haar dan. Zij en Kornél kennen elkaar goed”. Eerst wilde ik haar er niet in betrekken, maar mijn zucht naar informatie was ondertussen zo groot geworden dat ik het toch niet kon laten. Ze begreep het verhaal en zou contact opnemen met Kornél.

Maandag, gisterenmiddag dus. Kornél belde. Hij vertelde dat hij zondagavond naar de hond is gaan kijken. Alles is oké, de hond is gelukkig en het kind is gelukkig. En niet veel later kreeg ik een e-mail van Kati. Haar conclusie, in het kort, komt er op neer dat de hond daar gelukkig is. Nou, wat heeft een mens daar nog op te zeggen?

Inderdaad, het is klaar nu. Brigi is terug naar waar hij vandaan kwam. En dan gaat het niet om wat ik voel of wat ik geloof.

Punt.

Geen weg terug.

De week begon zo mooi. We haalden Frans en Dorothe op van het station in Pécs. Als het al niet warm was voor de tijd van het jaar zou je het er vanzelf warm van krijgen. Wat een heerlijk weerzien. Er viel zoveel te vertellen, te vragen en te luisteren. We lunchten, wandelden door de stad, reden naar huis en terwijl de zon zakte wilde het maar niet koud worden. Ondanks dat het al 28 oktober was.

De volgende dag dompelden wij ons onder in het (bijna baarmoederlijke) warme water van Harkány. We dobberden er heerlijk in rond. Het vertellen, vragen en luisteren was nog lang niet gedaan. Ook de warmte niet.

De dag erna, het was alweer hun laatste, werd een klussendag. Dorothe pakte een klus aan samen met Hans waar hijzelf al jaren niet aan toegekomen was. Alles gedoseerd, zodat er niet al teveel verwarring zou ontstaan. Na een uur mocht Hans met Frans een buitenklus gaan doen terwijl Dorothe binnen flink doorpakte. Het vertellen, vragen en luisteren hield ook die dag niet op. En de warmte ook niet.

Ondertussen belde ik de dierenarts. Brigi, die met de dag beter en beter ging, had nog steeds last van zijn ogen. Ze waren al vele malen beter dan toen hij bij ons kwam, maar toch een check van de dierenarts was hier echt bij nodig. En dan gelijk ook even zijn chip op onze naam laten zetten, dat was ook echt nodig. Nu waren we een paar dagen daarvoor ook al met hem onderweg naar de dierenarts die ons geholpen had, maar zijn stress in de auto was zo groot, dat we omgekeerd zijn. Nu belde ik een dierenarts die soms ook aan huis komt maar die vertelde dat ik toch naar hem toe moest komen. Frans stelde voor om te rijden, maar ik had een beter plan. Kornél is een dierenarts die geen praktijk heeft en alleen maar aan huis komt. Dat leek mij in dit geval het beste voor de hond.

Aan het einde van de middag verscheen Kornél. Hij bekeek Brigi en vroeg sinds wanneer hij last had van zijn ogen. Daar wist ik natuurlijk het antwoord niet op. Ik vertelde dat we hem van de straat geplukt hadden, dat hij een chip had die nog omgezet moest worden, omdat zijn eigenaar niet gevonden was. Hij haalde de scanner langs de chip, bekeek de gegevens ervan op zijn telefoon en sprak woorden die bij ons als een donderslag binnen kwamen. “Maar dit is de hond van mijn vriend!” Hij toonde de naam van de vriend en liet mij diezelfde naam in zijn telefoongegevens zien. Maar, wierp ik op, dat telefoonnummer is niet meer in gebruik! Hij drukte op de naam van zijn vriend en hoorde een stem zeggen dat dit nummer niet meer in gebruik is. Mijn hartslag bonkte weer terug naar normaal. Maar niet voor lang. Hij ging dit uitzoeken en zou mij de volgende dag terugbellen. Maar wel de mededeling van mij, als zijn vriend de hond niet terug wilde dat de hond hier zou blijven.

We brachten onze laatste avond door in de warmte van een mooie vriendschap. En natuurlijk bespraken wij de toekomst van Brigi. Het meest troostvolle vond ik, althans dat vertelde ik mezelf, dat hij dan terug zou gaan naar die mooie plek bij het bos. In alle vrijheid die een hond zich maar voor kon stellen. Ik zou dan wel een grote egoïst zijn om hem dat niet te gunnen. Maar gelukkig was dit niet het enige onderwerp van de avond. Het vertellen, vragen en luisteren hield ook deze avond niet op.

De volgende morgen brachten we Frans en Dorothe naar de trein. Bij het uitzwaaien op het perron overviel mij een leegte, maar tegelijk voelde ik een warmte van drie dagen die zo heerlijk waren geweest. Dat blijft altijd het positieve van heel fijn bezoek.

Het wachten op het telefoontje van de dierenarts werd een kwelling. Aan het einde van de middag vond ik het genoeg. Ik belde hem. Nee, hij had zijn vriend nog niet gevonden, wel een ander nummer gebeld waar ook niet opgenomen werd. De hoop sloeg toe. “Morgen laat ik het je weten”.

Gisterenmiddag kwart voor twee belde de vriend. De hond was weggelopen tijdens een enorme onweersbui. Ze hadden hem elke dag gezocht. Zijn dochter van zes was ontroostbaar geweest en huilde elke dag. Maar vandaag, zei hij, huilt ze van vreugde. In mijn hoofd doolden honderd vragen rond. Waarom hij zo bang was? Waarom ze hem niet als vermist hadden opgegeven? Waarom zijn telefoonnummer niet werkte? Waarom twee Nederlandse mensen, op het juiste adres, niets wisten van een vermiste hond? Op alles was een antwoord en nu moest ik mezelf bij elkaar pakken, omdat de hond zijn oude goede leven weer tegemoet mocht zien. Ik sprak mezelf toe dat dit niet over mij maar over Brigi ging. De man wilde gelijk komen maar ik verschoof de tijd naar vijf uur in de middag.

Om vijf uur stopte een auto, daaruit stapte een man van rond de zestig, een vrouw van een jaar of vijfentwintig en een kind van zes. Ik dacht aan vader, dochter en kleinkind. Hans liep naar de poort en legde zijn vinger op zijn mond. We moesten Brigi verrassen als hij zijn liefdevolle eigenaren weer terug zou zien. Brigi stond bij de poort, staart tussen de achterpoten en verdween naar binnen. Ik riep hen naar binnen, maar de man bleef buiten. Hij wilde eigenlijk gelijk gaan en zij, de jonge vrouw, was tenslotte de eigenaar van de hond. Ze riep zijn oude naam, Brigi kroop dieper weg. Ze bleef hem roepen, maar geen teken van herkenning of enthousiasme. Ze zakte huilend door zichzelf heen terwijl de man buiten stond te blaten hoe bang die hond voor mannen was. Ik voelde mijn bloed koken (nog steeds) en vertelde hem dat wij regelmatig mannen op bezoek hadden gehad, dat de hond inderdaad voorzichtig was, maar uiteindelijk altijd kwam. Zelfs bij Frans, die toch ruim twee meter is, had hij zichzelf zelfs gewoon aangeboden. Wat een eikel was die kerel.

Brigi drukte zich in de hoek. Ik riep zijn naam: Brigi! Kom maar, het is goed!. De vrouw, die nog steeds huilde, vertelde me dat ik de hond zo niet mocht noemen en dat hij Koli heette. Ik keek haar aan: Hier heet hij Brigi en daar luistert hij heel goed naar. Trut! Dat dacht ik, maar zei dat natuurlijk niet. Brigi kwam voorzichtig, keek naar haar, rook aan haar, draaide zich om en verdween weer naar zijn schuilplek. Ook op het jonge meisje reageerde hij totaal niet. Nu was ik in tranen. Wat gebeurde hier? Ik voelde me een verrader, omdat de hond terug moest naar mensen waar hij helemaal niets mee had, ook al had hij daar al zeven jaar gewoond.

De man maakte aanstalten om te gaan. Nee, zei ik. We gaan eerst eens even laten zien wat Brigi de laatste zes weken beleefd heeft. Ik liep naar de kamer opende mijn computer en Brigi kwam achter mijn stoel liggen. De vrouw keek hem met grote ogen aan, hij gunde haar geen blik waardig.

Ik toonde haar de foto’s. Brigi wandelend aan de lijn. Daar viel haar bek open, dit was onmogelijk. Hij had dit nog nooit toegestaan. Maar ze zag het, hij liep toch echt aan de lijn. Toen de foto dat ik hem aan het uitborstelen was. Maar dat had helemaal niet gemogen, deze hond had je moeten plukken. Maar, wierp ik tegen, hij zat helemaal vol met distels en hij stonk. Ja, wierp zij tegen, maar hij woont ook vlak bij het bos dat vol met distels zit. Er doemde mij een beeld op dat deze hond helemaal niet tijdens het weglopen vol met distels was komen zitten, maar dat dit zijn normale dracht was. Dat klopte. En daarna heeft Hans hem gewassen vertelde ik iets te venijnig. Op de foto waar Brigi samen met Hans in het gras zit reageerde ze stil. Hij komt nooit bij mannen. Nooit.

Mijn gevoel dat ik er goed aan had gedaan hen te verwelkomen vloeide langzaam uit mij weg. Ik voelde woede. Woede op mezelf, dat ik deze hond hier zat te verraden. Dat ik hem mee moest geven aan iemand die hij absoluut niet lief had. Maar ik ging door. De foto met het meisje dat Brigi heet. De foto samen met de honden in het gras. De foto die Hans op de facebook pagina had gezet, speciaal voor gevonden Bordercollies, waarop hij er zo verwaarloosd uitzag. Hans toonde tussendoor het filmpje dat hij achter mij aan kwam rennen. Boldog sprak ze, het woord dat de betekenis “gelukkig” heeft. Ja, boldog sprak ik.

Ik vertelde haar dat ik zijn ogen twee keer per dag schoonmaakte met gedestilleerd water en er daarna zalf op deed. Ze keek me nog een keer met grote ogen aan. Zijn ogen schoonmaken? Daar mag ik helemaal niet in de buurt komen. Toen besefte ik ook dat hij al lang ontstoken ogen had voordat hij wegliep. Dat hond zich niet verwaarloosd had nadat hij was weggelopen, maar ook dat dit zijn normale dracht was.

De man ijsbeerde en vond dat het wel lang genoeg geduurd had en zei nog terloops dat de hond wel mager was. In hoe korte tijd kun je iemand een eikel, een klootzak en een boerenlul tegelijk vinden. In een hele korte tijd.

Tijd om te gaan. Ik gespte zijn halsband vast, klikte zijn riem er aan. Ga je mee Brigi? Hij stond op, liep achter me aan, Hans gaf hem een laatste knuffel, ik gaf hem een laatste knuffel en bracht hem naar de auto. Zij zat in de auto en riep zijn oude naam. Hij draaide de riem om mijn enkels, niet van plan om in te stappen. Toen riep de vrouw “Brigi” en zijn oren kwamen omhoog, maar toch ging hij niet. Ik tilde hem in de auto, gespte zijn halsband los. Hij trilde, keek me aan. Mijn tranen vloeide en ik gooide de deur dicht.

Nee, er was geen weg terug. Als je iemand asiel geeft, dan zorg je daar goed voor. Maar als het land van herkomst veilig wordt genoemd, dan moet hij terug.