Het was juni 2008, alweer bijna 16 jaar geleden, dat Polotár Imre bij ons de maat van een nieuw te bouwen tegelkachel kwam opmeten. Wat ons beiden direct opviel: wat een ontzettend aardige man het was. Na het opmeten en het uitzoeken van de keramische tegels werd de afspraak gemaakt, dat hij de kachel op zou bouwen als de nieuwe vloer in de woonkamer gelegd was.
Of Hans wist wat pálinka was en of hij ooit weleens de beste soort daarvan gedronken had, gemaakt van druiven. We reden naar het huis waar Imre woonde, samen met zijn vrouw en zoon János. Het werd een middag van wijn proeven en rondleidingen in zijn prachtige kelder en nogmaals proeven, maar dan van de pálinka. En vooral heel veel lachen, hoewel wij met de Hongaarse taal schromelijk tekort schoten leek dat er helemaal niet toe te doen. Van zulke aardige mensen kun je het waarschijnlijk van hun lichaam aflezen. Met een tas vol wijn van eigen wijngaard en ook nog een eigen gestookte pálinka, namen wij afscheid. Ik wil niet zegen dat ik Hans liggend moest vervoeren, maar veel scheelde het niet.
Het was in augustus van dat jaar dat Polotár János voor de deur verscheen met een grote auto volgeladen met allerhande materialen om een tegelkachel te bouwen. Samen met een collega sleepte hij alle spullen binnen en naar nu bleek werd de kachel opgebouwd uit honderden kilo’s klei die ook allemaal naar binnen moesten worden gesjouwd. De bouw van de tegelkachel (of zoals in het Hongaars kandalló) kon beginnen. Alles handwerk en alles precisiewerk. En alles met héél véél geduld. Het viel ons op hoezeer János op zijn vader leek. Aardig, voorkomend en charmant. Het werk nam wel enkele dagen in beslag en tussendoor kregen we steeds weer uitgelegd hoe en waarom dat allemaal opgebouwd werd. Nadat het werk gedaan was vertelde János ons, dat als er ook maar iets was wat niet klopte of wat we niet vertrouwde, wij hem konden bellen.
In de jaren tussen toen en nu zijn ze heel wat keren hier geweest om de tegelkachel helemaal schoon te maken. Vooral ook omdat de schoorsteenveger zijn eigen werk niet al te serieus nam en elke keer weer onze schoorsteen goedkeurde zonder ook maar één veeg in die ruimte te hebben gegeven. Dat kwam ons bijna te staan op koolmonoxidevergiftiging. De kandalló brandde niet goed ondanks dat die elke jaar wordt schoongemaakt. János kwam met zijn (toen nog jonge) zoon Martin en samen bekeken zij de schoorsteen vanonder met een spiegel. Hij vroeg naar de papieren van de schoorsteenveger en belde het telefoonnummer op de bon. Ondertussen was ons Hongaars al wel een beetje beter en konden we redelijk goed verstaan en begrijpen wat hij de schoorsteenveger toesnauwde. Tien minuten later stond hij binnen in de hal, die schoorsteenveger met zijn guitige lach. Maar toen even niet meer. Hij stond daar met een grote veer en voor het eerst in negen jaar verdween die veer de schoorsteen in en ragde twee volle vuilniszakken met roet, die met donderend geweld omlaag kwam. Alles zwart in de hal. Maar alles beter dan in de schoorsteen. De kandalló brandde weer als ooit tevoren en een andere schoorsteenveger werd gebeld om de boel nog eens goed te controleren. Neli, zo heet ze, kwam in zwart leren rok en zwart leren jack, samen met een man die de zolder op werd gestuurd. En voor het eerst in al die jaren werd het controleluik bovenaan de schoorsteen geopend en werd de schoorsteen nog eens extra goed geveegd.
Meestal beginnen we zo rond september met contact leggen. Tegelkachelbouwers zijn nogal druk bezette mensen, vandaar. En om de paar weken even een teken van leven sturen, opdat wij niet vergeten worden. En inderdaad, net voor de kerst kwam het telefoontje, het was op een donderdag. Donderdag is hier altijd nogal een dag van activiteiten. We spraken af om vier uur, na mijn Hongaarse les, dat leek mij een goed plan. De ervaring is, dat het nogal stoffig wordt en dat het nogal een herrie is, vandaar. Maar wie er niet kwam was de tegelkachelbouwer. Na wat heen en weer bellen en schrijven kwam hij dan toch opdagen. Afgelopen donderdag was de afspraak om twee uur. En daar was hij dan Martin, de jongste telg van de Polotárfamilie, samen met een collega. Eerst had ik nog wel wat woorden in gedachten. Zoals: waarom heb je niet gebeld? Waarom ben je niet gekomen? Waarom bel je maar een paar uur van tevoren? En nog meer van dat soort vragen. Maar ik kan u verzekeren als zo’n jong dan binnenstapt, vrolijk, aangenaam, voorkomend en dan ook nog eens charmant, dan stel je geen vragen. Dan zeg je alleen maar dat het fijn is dat hij tijd heeft gevonden om toch te komen. Je maakt koffie voor ze. Zoiets. Maar aangezien ik mijn huiswerk altijd nog even controleer voor de les begint was ik daar druk mee in de weer. Ik zat nog met vragen, waar ik niet helemaal zeker van was. “Martin, hoe goed ben jij in de Hongaarse grammatica?” Vroeg ik hem. Hij rechtte zijn schouders en zei “heel goed”. Dat trof, want nu vroeg ik hem toch even bij mij aan tafel te komen en samen liepen we mijn huiswerk door. Ik kreeg uitleg wat ik niet goed had gedaan en complimenten over wat er allemaal wel goed was. Kijk, daar heb je wat aan. Het heeft even geduurd voordat hij kwam, maar dan heb je ook wat.
En de juf? Die heb ik het natuurlijk eerlijk verteld.

